Uitbreiding van het regime van de liquidatiereserve naar de aanslagjaren 2013 en 2014 (nieuw artikel 541 WIB92)

Spotlight
15 juni 2015

Door de verontwaardiging bij veel zelfstandigen wegens de stijging van het RV-tarief op liquidatieboni naar 25%, volgden vrij snel (overgangs)maatregelen om alsnog aan 10% te kunnen vereffenen. Er bleef echter nog een tijdskloof bestaan tussen de twee maatregelen, wat de wetgever ertoe aanzet om binnenkort een nieuwe overgangsmaatregel met retroactieve werking in te voeren, die betrekking zal hebben op winsten gekoppeld aan aanslagjaren 2013 en 2014.

Een korte opfrissing bij wijze van inleiding:

  • Door de programmawet van 28 juni 2013 steeg de roerende voorheffing op liquidatieboni vanaf 1 oktober 2014 van 10% naar 25%. Tegelijk liet een overgangsregeling de belastingplichtigen toe om de vooraf opgebouwde reserves die ten laatste op 31 maart 2013 waren goedgekeurd door de algemene vergadering van de vennootschap alsnog met toepassing van het 10%-tarief uit te keren en dit mits naleving van een reeks voorwaarden. Zo moet onder meer een wachttermijn van vier jaar (voor KMO's) of acht jaar (voor alle andere ondernemingen) worden gerespecteerd.
  • Vervolgens heeft de programmawet van 28 december 2014 vanaf aanslagjaar 2015, en enkel voor KMO's, het regime van de zogenaamde "liquidatiereserve" ingevoerd. Daardoor kunnen dividenden – naast de reeds bestaande VVPRbis-regeling – via een systeem van anticipatieve heffingen opnieuw genieten van een verlaagd tarief van 15%, terwijl het ook opnieuw mogelijk wordt de vennootschap te ontbinden tegen een tarief van 10% (zie hierover Eubelius Spotlights maart 2015).

De nieuwe programmawet, waarvan het ontwerp op 1 juni 2015 in de Kamer werd ingediend, breidt het regime van de liquidatiereserve retroactief uit naar de aanslagjaren 2013 en 2014. Dit betekent dat KMO's in de zin van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen ook voor deze aanslagjaren een "bijzondere" liquidatiereserve zullen kunnen aanleggen mits betaling van een bijzondere anticipatieve heffing van 10%.

Het doel van de wetgever is uitdrukkelijk verwoord in de memorie van toelichting en bestaat erin om de kloof tussen de maatregelen ingevoerd door de programmawetten van 28 juni 2013 en 28 december 2014 in te vullen. Dit gebeurt door retroactief een overgangsmaatregel in te voeren die betrekking heeft op de winst na belastingen (zoals opgenomen onder code 9905 van de modellen van de jaarrekening van de Nationale Bank van België) van aanslagjaren 2013 en 2014.

Naast een aantal specifieke bepalingen gelden de wettelijke bepalingen betreffende de "gewone" liquidatiereserve mutatis mutandis ook voor de "bijzondere" liquidatiereserve.

De onderstaande tabellen geven een overzicht van de toepassing in de tijd van de nieuwe overgangsmaatregel in vergelijking met de andere maatregelen die ingeval van latere liquidatie de uitkering van belaste reserves tegen het (verlaagd) tarief van 10% mogelijk maken, zij het dat vennootschappen die willen genieten van de nieuwe overgangsmaatregel als KMO dienen te kwalificeren voor de aanslagjaren 2013 en 2014.

Naast een hele reeks na te leven vormvoorschriften, bepaalt het ontwerp van artikel 541 WIB92 bovendien:

  • De bijzondere heffing voor aanslagjaar 2013 moet uiterlijk op 30 november 2015 worden betaald, terwijl dit voor aanslagjaar 2014 uiterlijk op 30 november 2016 moet gebeuren. De bijzondere liquidatiereserve kan worden aangelegd ten laatste op de datum van het afsluiten van het boekjaar waarin de betaling van de corresponderende bijzondere aanslag heeft plaatsgevonden.
  • Het maximale bedrag van de aan te leggen reserve is op twee manieren beperkt: (i) het bedrag mag de boekhoudkundige winst na belastingen zoals opgenomen onder code 9905 van het betreffende aanslagjaar niet overtreffen, en (ii) het bedrag is beperkt tot het "bedrag dat nog steeds in de reserves is geboekt bij het begin van het boekjaar waarin de bijzondere aanslag anticipatief werd betaald".