Ontbreken van aangiftetermijn in lokale belastingreglementen leidt tot nietige aanslagen

Legal Eubdate
14 december 2023

In een arrest van 9 november 2023 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat een belastingverordening of -reglement van een lokale overheid in het Vlaams Gewest waarin een aangifteverplichting wordt opgelegd, uitdrukkelijk moet voorzien in een redelijke termijn, minstens een redelijke minimumtermijn, waar de belastingplichtige over beschikt om de aangifte te doen. De Vlaamse decreetgever heeft de lokale overheden, dit zijn de provincies en gemeenten, immers verplicht om de aangiftetermijnen te laten vaststellen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering (de provincie-, respectievelijk gemeenteraad) en niet door uitvoerende organen (de bestendige deputatie, respectievelijk het college van burgemeester en schepenen). Een loutere verwijzing naar de termijn vermeld op het door het uitvoerend orgaan opgestelde aangifteformulier volstaat niet, aldus het Hof.

Een belastingreglement van een Vlaamse lokale overheid waarin niet uitdrukkelijk een aangiftetermijn is opgenomen, is volgens het Hof van Cassatie in strijd met artikel 7, §1 van het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen (hierna “Decreet van 30 mei 2008”) en het legaliteitsbeginsel vervat in artikel 170, §4 van de Grondwet. Deze onwettigheid heeft volgens het Hof tot gevolg dat het gehele belastingreglement buiten toepassing moet worden gelaten en dat elke daarop gebaseerde aanslag ongeldig is. Dit arrest is voor Brussel en Wallonië evenzeer van belang en dus bij uitbreiding voor alle provincies en gemeenten van het land.

Hof van beroep Antwerpen: ontbreken van aangiftetermijn leidt niet tot algehele onwettigheid van het belastingreglement

De besproken zaak betrof het belastingreglement van de gemeente Maasmechelen met betrekking tot de belasting op masten, pylonen en andere dragende constructies.

Artikel 7 van het belastingreglement voorzag dat belastingplichtigen die een aangifteformulier van de gemeente ontvingen, dit formulier vóór de erin vermelde vervaldatum moesten terugsturen. Indien een belastingplichtige geen aangifteformulier had ontvangen, moest deze uiterlijk op 15 januari van het jaar dat volgde op het aanslagjaar aan het college van burgemeester en schepenen de voor de aanslag noodzakelijke gegevens bezorgen.

Artikel 8 van hetzelfde belastingreglement bepaalde dat  onder andere bij gebrek aan een tijdige indiening van de aangifte de belastingplichtige ambtshalve kon worden belast conform artikel 7, §1 Decreet van 30 mei 2008.

Op 29 maart 2018 stuurde het bestuur van de gemeente Maasmechelen een aangifteformulier naar de belastingplichtige, die dit formulier dezelfde dag ingevuld terugstuurde. De belastingplichtige werd zo niet ambtshalve getaxeerd, maar op basis van de ingediende aangifte.

Het hof van beroep te Antwerpen kwam in zijn arrest van 7 juni 2022 vooreerst tot de vaststelling dat artikel 7 van het belastingreglement van de gemeente Maasmechelen in strijd was met artikel 7, §1 Decreet van 30 mei 2008 en het legaliteitsbeginsel. Uit artikel 7, §1 Decreet van 30 mei 2008 volgt immers dat de termijn om een aangifte in te dienen in het belastingreglement zelf moet bepaald worden. In casu voorzag het belastingreglement enkel in een aangiftetermijn voor het geval dat de belastingplichtige geen aangifteformulier had ontvangen. Indien de belastingplichtige wél een aangifteformulier had ontvangen, liet het reglement daarentegen toe dat het college van burgemeester en schepenen – het uitvoerende orgaan – bepaalde binnen welke termijn de aangifte moest worden ingediend. Vermits het belastingreglement niet uitdrukkelijk voorzag om deze bevoegdheid te delegeren aan het uitvoerende orgaan, kwam het hof tot het besluit dat artikel 7 van het belastingreglement onwettig was en aldus buiten toepassing moest gelaten worden.

Het hof was evenwel van oordeel dat de onwettigheid van artikel 7 van het reglement niet tot gevolg had dat het gehele belastingreglement buiten toepassing diende gelaten te worden. De onwettigheid van artikel 7 had volgens het hof enkel tot gevolg dat de gemeente geen aanslag van ambtswege meer kon vestigen op grond van artikel 8 van het reglement indien de belastingplichtige geen aangifte zou hebben ingediend binnen de aangiftetermijn diedoor het gemeentebestuur op het aangifteformulier was bepaald.

Vermits de aanslag niet van ambtswege gevestigd werd, maar op basis van de door de belastingplichtige ingediende aangifte, had de onwettigheid van artikel 7 van het belastingreglement volgens het hof geen invloed op de geldigheid van de door de gemeente gevestigde aanslag.

Hof van Cassatie: geen geldige aanslag op basis van een onwettige aangifteverplichting

Het Hof van Cassatie volgt in zijn arrest van 9 november 2023 de zienswijze van het hof van beroep te Antwerpen waar het de onwettigheid van artikel 7 van het belastingreglement vaststelde, maar niet waar het oordeelde dat die onwettigheid niet tot gevolg had dat het gehele belastingreglement buiten toepassing moest worden gelaten.

Volgens het Hof bestaat overeenkomstig artikel 7, §1 Decreet van 30 mei 2008 in hoofde van Vlaamse lokale overheden de verplichting om, indien het belastingreglement in een aangifteverplichting voorziet, een redelijke aangiftetermijn, minstens een redelijke minimumtermijn, te doen vaststellen door een wetgevend orgaan (in casu de gemeenteraad).

Het Hof oordeelt vervolgens dat het inschrijven van een aangifteverplichting in een belastingreglement zonder dat hierbij een aangiftetermijn wordt bepaald, onwerkzaam is. Het voegt eraan toe dat de gemeente geen geldige aanslag kan vestigen op grond van een aangifteformulier dat haar is bezorgd ter uitvoering van een onwettige aangifteverplichting.

In tegenstelling tot het hof van beroep Antwerpen oordeelt het Hof van Cassatie dat de onwettigheid van artikel 7 van het belastingreglement in casu wel degelijk een invloed heeft op de geldigheid van de op basis van dat reglement gevestigde aanslag.

Conclusie en gevolgen van het arrest

De uitspraak van het Hof van Cassatie ligt perfect in lijn met het arrest van 13 april 2021 van de Raad van State, waarin de Raad zich uitsprak over een verzoek tot nietigverklaring van een belastingreglement van de stad Verviers. De Raad van State heeft toen het gehele belastingreglement nietig verklaard omdat ook de Waalse decreetgever eist dat de aangiftetermijn in het belastingreglement zelf is bepaald.

Dit arrest van het Hof van Cassatie is van groot belang.

Het Hof van Cassatie stelt dat de Vlaamse decreetgever de lokale overheden de verplichting heeft opgelegd om in een belastingreglement uitdrukkelijk een aangiftetermijn te bepalen, indien het reglement een aangifteverplichting oplegt in hoofde van de belastingplichtige.

In de praktijk laten de lokale belastingreglementen het zeer vaak over aan het college van burgemeester en schepenen om de aangiftetermijn te bepalen (het college staat als uitvoerend orgaan ook in voor het opmaken van het aangifteformulier). Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Cassatie is de geldigheid van zeer veel Vlaamse lokale belastingreglementen en de daarop gebaseerde aanslagen dan ook in gevaar.

Dezelfde redenering kan ook geëxtrapoleerd worden naar reglementen van gemeenten binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De bewoordingen van artikel 7, §1 van de Ordonnantie van 3 april 2014 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake gemeentebelastingen zijn immers nagenoeg identiek aan deze van artikel 7, §1 Decreet van 30 mei 2008 waarover het Hof van Cassatie zich op 9 november 2023 heeft uitgesproken.

Voor de volledigheid is op te merken dat het voorgaande geldt voor zowel gemeentebelastingen als provinciebelastingen in elk van de drie gewesten.

Mocht u of uw vennootschap geconfronteerd zijn met een lokale belasting waaraan een aangifteverplichting is gekoppeld, en waar de belastingverordening of het belastingreglement niet uitdrukkelijk zelf voorziet in een aangiftetermijn, is het dus aangewezen om na te gaan of er nog tijdig een bezwaar kan ingediend worden tegen de gevestigde aanslag. Deze evolutie in de rechtspraak is echter geen geldige reden om via de procedure van ambtshalve ontheffing verder in de tijd terug te gaan.

Wij staan u zeer graag bij indien u met deze problematiek geconfronteerd wordt.