Kwartaalupdate successieplanning – Q3

Een goede successieplanning brengt gemoedsrust. De wetgeving, rechtspraak en administratieve standpunten zijn evenwel voortdurend in beweging. U doet er dan ook goed aan om geregeld na te gaan of uw successieplanning nog up-to-date is. Ieder kwartaal zetten wij de belangrijkste ontwikkelingen voor onze praktijk van de afgelopen drie maanden op een rij of diepen wij een actueel thema uit.

 In deze kwartaalupdate vindt u een terugblik op het derde kwartaal van 2025:

  • De Programmawet van 18 juli 2025 omvat een eerste pakket maatregelen die deel uitmaken van de fiscale hervorming aangekondigd in het regeerakkoord van de regering-De Wever. De Programmawet bevat onder andere een aantal maatregelen die relevant zijn voor vermogensplanning, zoals de harmonisatie tussen het VVPRbis-regime en de liquidatiereserve en de invoering van een exittaks voor aandeelhouders die naar het buitenland emigreren. De Raad van State zou midden september ook haar advies uitgebracht hebben over de meerwaardebelasting, al is het nog wachten op de publicatie van de ontwerpteksten. Voor een overzicht van de overige (voorgenomen) wijzigingen verwijzen we naar onze eerdere bijdrage

  • Successieplanning kan ook een impact hebben op de toepasselijke btw-tarieven, bijvoorbeeld wanneer u toepassing wil maken van het verlaagd btw-tarief van 6% voor afbraak en heropbouw. Tot voor kort kon dit tarief niet worden toegepast door beide partners (gehuwden en wettelijk samenwonenden) als één van hen bijvoorbeeld reeds een (deel van een) onroerend goed in volle of naakte eigendom geschonken had gekregen (het zogenaamd “verhinderend bezit”). De Programmawet versoepelt deze regeling: voortaan wordt de voorwaarde van enige woning beoordeeld in hoofde van elke bouwheer/koper afzonderlijk, zonder onderscheid naar samenlevingsvorm. Indien één van de partners een verhinderend bezit heeft, dan kan de andere het 6%-tarief toepassen voor zijn aandeel in de woning. Op basis van een administratieve tolerantie geldt deze versoepeling voor heropgerichte woningen waarvan de eerste ingebruikname plaatsvindt na 30 juni 2025. In dat geval mag het verlaagd tarief ook worden toegepast voor btw die opeisbaar is geworden vóór 1 juli 2025 (in de mate dat alle andere voorwaarden vervuld zijn).

  • Op 22 september bereikte de Vlaamse Regering een akkoord over de begroting voor 2026. De aangekondigde verlaging van de erfbelasting zal slechts gefaseerd verlopen, waarbij eerst aanpassingen ten gunste van kinderloze singles en langstlevende partners worden doorgevoerd. Die eerste categorie zal tot 100.000 euro kunnen nalaten aan één of meerdere erfgenamen tegen een tarief van 3%, mits een testament ten gunste van die specifieke erfgenamen. Voor de langstlevende partners bestaat er vandaag al een vrijstelling voor de eerste 50.000 euro aan roerende goederen. Deze vrijstelling zou opgetrokken worden naar 75.000 euro in 2026 en naar 125.000 euro in 2028. Hoewel dit niet expliciet in het akkoord staat, zou ook het befaamde “achterpoortje” voor privévastgoed in familiale vennootschappen gesloten worden. Een revisor zou moeten nagaan of de vennootschap privévastgoed bezit. Indien dat zo is, zou dan het verlaagd tarief in de erfbelasting of de vrijstelling in de schenkbelasting niet gelden voor dat deel van het vermogen.

  • In een arrest van 18 september 2025 draait het Grondwettelijk Hof de hervorming van de kaaimantaks van eind 2023 (zie onze eerdere bijdrage) gedeeltelijk terug. Concreet vernietigt het Hof de volgende onderdelen van de Programmawet van 22 december 2023: 

    • De doorkijkbelasting onder de kaaimantaks geldt niet wanneer de zogenaamde substance-uitsluiting speelt. De Programmawet beperkte in dat kader de definitie van “economische activiteit” tot “het aanbieden van goederen of diensten op een bepaalde markt", wat volgens het Hof te restrictief is. Deze te enge definitie wordt dan ook vernietigd. 

    • De Programmawet voerde ook een exitheffing in bij emigratie van de oprichter, waardoor deze belast wordt op de niet-uitgekeerde winst van de juridische constructie (“JC”). Een exitheffing gold ook reeds bij emigratie van de JC en bij inbreng van de economische rechten, de aandelen of de activa van de JC in een andere JC of rechtspersoon of de overdracht daarvan buiten België. Het Hof vernietigt deze exitheffingen in de mate dat niet-uitgekeerde winsten worden belast die de JC heeft gerealiseerd voordat België heffingsbevoegd was (dus voordat de oprichter in België belastbaar was).

    • Het Hof vernietigt ook de vrijstelling die dubbele belasting door toepassing van de CFC-regels (controlled foreign companies) moest voorkomen in de mate dat enkel in een vrijstelling wordt voorzien als de inkomsten al belast werden in een Belgische vennootschap (op grond van art. 185/2 WIB92). Het Hof oordeelt dat het ook mogelijk moet zijn om een vrijstelling te krijgen als de inkomsten al belast zijn onder een vergelijkbare buitenlandse CFC-regeling.

    • Tot slot betekent dit arrest een belangrijke versoepeling voor de fonds dédiés (geïndividualiseerde fondsen). Het Hof vernietigt de bepaling die stelt dat een instelling voor collectieve belegging (“ICB”) automatisch als een JC wordt gezien als meer dan 50% van de rechten in handen is van één persoon of verbonden personen. Het Hof oordeelt dat dit 50%-criterium disproportioneel is en de belastingplichtige de mogelijkheid moet hebben om aan te tonen dat de betrokken ICB geen JC is. Voormelde bepaling wordt dan ook vernietigd in zoverre de wet de belastingplichtige niet toestaat te het bewijs te leveren dat het feit dat een derde voor minder dan 50% in een ICB participeert, niet louter fiscaal gemotiveerd is, en de betrokken ICB bijgevolg niet kwalificeert als een JC.

Wat de kaaimantaks betreft, merken we nog op dat de verplichte vermelding van een juridische constructie in de aangifte in de personenbelasting ertoe leidt dat deze aangifte een “complexe aangifte” wordt, waarvoor momenteel een onderzoeks- en aanslagtermijn van 10 jaar geldt. Het wetsontwerp diverse bepalingen beoogt deze termijn echter terug te brengen naar 4 jaar.