Banking package – wat is er nieuw onder de zon?

De "banking package" werd goedgekeurd op 20 mei 2019 in de vorm van twee richtlijnen, Richtlijnen (EU) 2019/878 (CRD V) en 2019/879 (BRRD II), en twee verordeningen, Verordeningen (EU) 2019/876 (CRR II) en 2019/877 (SRMR II). Deze nieuwe Europese wetteksten amenderen respectievelijk Richtlijn 2013/36/EU (CRD), Verordening (EU) 575/2013 (CRR), Richtlijn 2014/59/EU (BRRD) en Verordening 806/2014 (SRMR). Het nieuwe regime zal in werking treden op 28 december 2020 of op 28 juni 2021.

De globale doelstelling van deze hervorming bestaat erin om de risico's in de banksector te verminderen. Een aantal wijzigingen implementeren de hervormingen die op internationaal niveau zijn goedgekeurd door het Baselcomité en de Financial Stability Board.

Met betrekking tot eigenvermogensvereisten voor kredietinstellingen worden een hefboomratio (leverage ratio) en een nettostabielefinancieringsratio (net stable funding ratio of NSFR) opgelegd.

Tevens worden de risicogevoelige eigenvermogensvereisten versterkt voor banken die bijzonder actief zijn in de verhandeling van effecten en derivatencontracten. Mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI's) worden onderworpen aan strengere verplichtingen inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit in geval van afwikkeling.

De norm voor totale verliesabsorptiecapaciteit (total lossabsorbing capacity of TLAC) die is uitgewerkt door de Financial Stability Board en die enkel van toepassing is op MSI's wordt geïntegreerd in het Europese regelgevend kader betreffende de minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (minimum requirement for own funds and eligible liabilities of MREL). De TLAC- en de MREL-normen beogen hetzelfde doel (verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit), waardoor een geharmoniseerde regelgeving zich opdrong.

De belangrijkste wijzigingen aan het regelgevend kader worden hieronder beschreven.

CRR II

Nieuwe minimum eigenvermogensvereisten

CRR II voegt aan de eigenvermogensvereisten die gelden voor alle kredietinstellingen binnen het toepassingsgebied van CRD een hefboomratio van 3% toe (artikel 92 CRR). Voor de MSI's moet de hefboomratio worden verhoogd met 50% van het MSI-bufferpercentage dat op de betrokken MSI van toepassing is. De hefboomratio is gelijk aan het tier 1-kapitaal (CET1 en AT1) van de instelling gedeeld door haar totale ongewogen activa (inclusief buitenbalansposten en derivatencontracten) (nieuw artikel 429 CRR). De ratio wordt berekend als het quotiënt van de kapitaalmaatstaf van de instelling en de maatstaf van totale blootstelling van de instelling.

Daarnaast legt CRR II een nettostabielefinancieringsratio (NSFR) op van minimum 100%. De NSFR is gelijk aan de beschikbare stabiele financiering gedeeld door de vereiste stabiele financiering. Het aan stabiele financiering beschikbare bedrag moet worden berekend door de passiva en het eigen vermogen van de instelling te vermenigvuldigen met passende factoren die weergeven hoe betrouwbaar ze zijn over de eenjarige horizon van de NSFR. Het aan stabiele financiering vereiste bedrag moet worden berekend door de activa en de blootstellingen buiten de balanstelling van de instelling te vermenigvuldigen met passende factoren die de liquiditeitskenmerken en de resterende looptijden over de eenjarige horizon van de NSFR weergeven. Een NSFR van 100% betekent dus dat de instelling beschikt over voldoende stabiele financiering om te voldoen aan haar financieringsbehoeften over een horizon van één jaar, zowel in normale omstandigheden als in stresssituaties.

TLAC-norm

In CRR wordt een geharmoniseerd minimumniveau van TLAC voor MSI's geïntegreerd. De instelling-specifieke vereisten worden geïntegreerd in BRRD en SRMR, in lijn met het kader uiteengezet in CRD V en CRR II.

Het nieuw regelgevend kader van CRR II integreert de TLAC-norm door een nieuwe vereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva te introduceren. Een aantal andere doelgerichte aanpassingen aan BRRD en SRMR werden ook doorgevoerd. De minimumvereiste voor een toereikend bedrag aan eigen vermogen en sterk verliesabsorberende passiva vervat in CRR geldt enkel voor MSI's. De regels voor in aanmerking komende passiva die in CRR worden geïntroduceerd, gelden daarentegen voor alle instellingen.

Herziening van de normen betreffende risicoweging en grote blootstellingen

CRR II verhoogt de eigenvermogensvereisten voor marktrisico, in toepassing van de grondige herziening van de handelsportefeuille (fundamental review of the trading book of FRTB) waartoe het Baselcomité de aanzet heeft gegeven.

CRR II verstrengt de voorwaarden voor het gebruik van de internemodellenbenadering om de coherentie en vergelijkbaarheid te verbeteren.

De aanpassingen aan CRR hebben daarnaast tot doel om de gestelde vereisten proportioneel te maken. Zo aanvaardt CRR II dat instellingen met beperkte handelsportefeuilleactiviteiten (minder dan of gelijk aan EUR 100 miljoen en 5% van hun totale activa) het kredietrisicokader voor bankportefeuilleposities toepassen op hun handelsportefeuille. Voor instellingen met middelgrote handelsportefeuilleactiviteiten (minder dan of gelijk aan EUR 300 miljoen en 10% van hun totale activa) mogen gebruik maken van de vereenvoudigde standaardbenadering, die equivalent is aan de huidige standaardbenadering.

CRR II verbetert ook de prudentiële behandeling van grote blootstellingen.

Tot slot verlaagt CRR II de eigenvermogensvereisten voor blootstellingen aan KMO-financiering en investeringen in infrastructuurprojecten (artikelen 501bis tot 501quater CRR). Dit regime is gelijkaardig aan het nieuwe regime voorgesteld voor verzekeringsondernemingen.

CRD V

Groepstoezicht

CRD V omvat een reeks wijzigingen aan het geconsolideerd toezicht op financiële holdings en gemengde financiële holdings.

De toepassing van prudentiële vereisten kan worden opgelegd aan financiële holdings en gemengde financiële holdings (holdingvennootschappen). Zij kunnen voortaan rechtstreeks verantwoordelijk worden gesteld voor de naleving van de prudentiële vereisten op geconsolideerde basis.

Vergoeding

CRD V past het evenredigheidsprincipe toe op de regels betreffende de variabele vergoeding en verfijnt bepaalde regels in deze gevoelige materie.

Aanvullend-eigenvermogensvereiste

CRD V harmoniseert en verfijnt de toepassing van de op risico gebaseerde aanvullend-eigenvermogensvereiste.

Systeemrisicobufferpercentage

CRD V introduceert de mogelijkheid voor de lidstaten om van bepaalde kredietinstellingen te vereisen dat zij, bovenop een kapitaalconserveringsbuffer en een contracyclische kapitaalbuffer, een systeemrisicobuffer aanhouden.

CRD V vergroot de rol van het Europees Comité voor systeemrisico's (European Systemic Risk Board of ESRB).

BRRD II

Af te wikkelen entiteiten en af te wikkelen groepen

BRRD II introduceert het begrip "af te wikkelen entiteit", dit is een entiteit waarop afwikkelingsmaatregelen kunnen worden toegepast.

Aanpassing aan de TLAC-norm

Om de noemers die de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van instellingen en entiteiten meten in overeenstemming te brengen met deze die in de TLAC-norm zijn vastgesteld, zal het MREL worden uitgedrukt als een percentage van de totale risicoblootstelling en van de totale blootstellingsmaatstaf van de betrokken instelling of entiteit.

In aanmerking komende instrumenten en achterstelling

De criteria waaraan instrumenten moeten voldoen om als TLAC of MREL in aanmerking komende passiva te worden erkend, worden geharmoniseerd met de in CRR II vastgelegde criteria voor de TLAC-norm.

BRRD II introduceert bovendien een nieuwe categorie, top-tier banken, waarvan de totale activa meer dan EUR 100 miljard bedragen. MSI's en top-tier banken zijn onderworpen aan striktere regels betreffende de achterstelling van hun in aanmerking komende instrumenten. In principe moeten MSI's en top-tier banken een deel van hun MREL gelijk aan 8% van hun totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, aanhouden door middel van eigen vermogen of achtergestelde in aanmerking komende instrumenten.

Het NCWO-principe ("no creditor worse off") blijft behouden: de afwikkeling mag niet tot gevolg hebben dat schuldeisers grotere verliezen zouden lijden dan deze die zij in een normale insolventieprocedure zouden lijden.

Het minimumdenominatiebedrag dat lidstaten mogen bepalen voor sommige MREL-instrumenten mag niet lager zijn dan EUR 50.000.

Mogelijkheid tot aanvullende individuele MREL voor MSI's

Om de afwikkelbaarheid van MSI's te verbeteren zullen afwikkelingsautoriteiten een instellingspecifieke MREL kunnen opleggen naast de in CRR II vastgelegde minimale TLAC-vereiste. Dat instellingspecifieke MREL zal worden opgelegd als de minimale TLAC-vereiste niet volstaat om verliezen te absorberen en een MSI te herkapitaliseren binnen de gekozen afwikkelingsstrategie.

Inbreuken op de TLAC-vereiste en MREL

Inbreuken op de minimale TLAC-vereiste en MREL zullen sneller aanleiding kunnen geven tot toepassing van maatregelen door de afwikkelingsautoriteiten en zullen hen in het bijzonder toestaan om bepaalde uitkeringen te verbieden in geval van miskenning van de gecombineerde buffervereiste (artikel 16bis BRRD).

Bevoegdheid van afwikkelingsautoriteiten om contractuele verplichtingen tijdelijk op te schorten

De bevoegdheid van afwikkelingsautoriteiten om tijdelijk bepaalde contractuele verplichtingen van instellingen en entiteiten op te schorten, wordt aangepast. Een afwikkelingsautoriteit zal deze bevoegdheid kunnen uitoefenen nog voor een instelling of entiteit in afwikkeling wordt geplaatst, vanaf het moment waarop wordt vastgesteld dat de instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen indien er niet onmiddellijk een maatregel van de particuliere sector voorhanden is die, naar het oordeel van de afwikkelingsautoriteit, het falen van de instelling of entiteit binnen een redelijke termijn zou voorkomen, en indien de toepassing van die bevoegdheid noodzakelijk wordt geacht om een verdere verslechtering van de financiële toestand van de instelling of entiteit te voorkomen. De duurtijd van zo'n opschorting is beperkt tot maximaal twee werkdagen. De opschorting zou tot die maximale duur kunnen blijven gelden nadat het besluit tot afwikkeling is genomen.

Onder bepaalde voorwaarden kan de bevoegdheid tot opschorting worden toegepast op gedekte deposito's.

De periode van de opschorting moet door de afwikkelingsautoriteit worden gebruikt om de mogelijkheid te onderzoeken om de instelling te ontbinden in plaats van in afwikkeling te plaatsen.

SRMR II

SRMR II neemt de wijzigingen van BRRD op het niveau van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme over. De aanpassingen aan BRRD zijn mutatis mutandis van toepassing op SRMR, met dien verstande dat in het kader van SRMR de afwikkelingsautoriteit de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (Single Resolution Board of SRB) is.

Inwerkingtreding

De wijzigingen aan CRD IV moeten door de lidstaten worden geïmplementeerd tegen 28 december 2020 en de volgende dag in werking treden. Behoudens een reeks uitzonderingen zijn de aanpassingen aan CRR van toepassing vanaf 28 juni 2021. De amendementen bij BRRD moeten door de lidstaten worden omgezet en zullen van toepassing zijn vanaf 28 december 2020. De aanpassingen aan SRMR treden eveneens in werking op 28 december 2020. Deze overgangsperiode laat kredietinstellingen toe om zich te conformeren aan het gewijzigde regelgevend kader.