De eerste toepassingen van European Green Bonds: voorlopige conclusies

In een eerder artikel bespraken we de belangrijkste kenmerken van het voorstel voor een Verordening betreffende Europese Groene Obligaties, die een vrijwillige “gouden standaard” introduceert voor de uitgifte van groene obligaties onder het label “Europese Groene Obligatie” of “EuGB”. Het voorstel mondde uit in Verordening 2023/2631 van 23 november 2023 (EuGB-Verordening).

Geïnteresseerde emittenten, beleggers en marktdeelnemers moesten destijds nog even geduld oefenen, aangezien de EuGB-Verordening pas een jaar na haar inwerkingtreding volledig van kracht zou worden. Ondertussen is deze wachtperiode voorbij. De EuGB-Verordening is van toepassing sinds 21 december 2024, waardoor de gouden standaard van de EU voor groene obligaties nu in de praktijk kan worden toegepast.

De eerste toepassing door een emittent

Het duurde niet lang voordat de EuGB-Verordening voor het eerst werd toegepast.

Op 23 januari 2025 maakte het Italiaanse nutsvoorzieningenbedrijf A2A als eerste Europese vennootschap gebruik van de EuGB-Verordening. Ze haalde EUR 500 miljoen op met de allereerste aanbieding van EuGB, goedgekeurd door de Italiaanse markttoezichthouder en genoteerd op de Borsa Italiana.

Kort daarna volgde Île-de-France Mobilités, een Franse overheidsinstantie die het openbaarvervoersnetwerk in de Franse hoofdstedelijke regio beheert en coördineert. Als eerste Europese overheidsemittent gaf ze op 5 februari 2025 EUR 1 miljard aan EuGB uit, met goedkeuring door de Franse markttoezichthouder en notering op Euronext Paris.

Beleggers reageerden enthousiast op deze eerste uitgiftes; op de A2A-obligaties werden zelfs ca. 4,4 keer overingeschreven. Aangezien beide emittenten in de afgelopen jaren voor substantiële bedragen groene obligaties hebben uitgegeven onder de ICMA Green Bonds Principles, zijn dit duidelijk doorgewinterde emittenten van groene obligaties.

Hindernissen voor wijdverbreid gebruik

Hoewel de eerste uitgiftes een succes waren, moet worden opgemerkt dat er een aantal belangrijke hindernissen bestaan om een wijdverbreid gebruik van de EuGB toe te laten.

Koppeling aan de Taxonomie

Ironisch genoeg heeft een van deze hindernissen betrekking op een sleutelcomponent en belangrijke innovatie van de EuGB-Verordening, namelijk de koppeling met de Taxonomieverordening, die de criteria vaststelt waaraan projecten en activiteiten moeten voldoen om als “duurzaam” te kwalificeren. In principe moeten alle opbrengsten van EuGB volledig worden gebruikt voor duurzame projecten, rekening houdend met de strikte classificatiecriteria en vereisten die worden opgelegd door de Taxonomieverordening.

Hoewel deze benadering bedoeld is om het risico van greenwashing te verminderen en een hoger niveau van vertrouwen in duurzame beleggingen te bevorderen, kan de toepassing in de praktijk om verschillende redenen een uitdaging blijken:

  • Sinds de goedkeuring van de Taxonomieverordening in 2020 wordt deze zelf nog verder uitgewerkt en verduidelijkt door middel van gedelegeerde verordeningen, waarbij aanvullende technische screeningscriteria worden ingevoerd. Naar verwachting zullen deze criteria ook de komende jaren nog verder worden verfijnd en ontwikkeld.
     

  • Een van de argumenten voor de koppeling met de Taxonomie is dat deze duidelijk definieert wat “duurzaam” betekent. Naleving van de Taxonomieverordening kan momenteel echter te complex zijn voor sommige minder ervaren of minder geavanceerde emittenten, met name kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's). In dit verband beveelt het Platform voor Duurzame Financiering (Platform on Sustainable Financing) in zijn rapport van 5 februari 2025 aan om de Taxonomierapportering te vereenvoudigen voor onder andere KMO’s.

De EuGB-Verordening probeert enkele van deze bezorgdheden aan te pakken door de invoering van enige flexibiliteit in het gebruik van de opbrengsten, voorzien in artikel 5 van de EuGB-Verordening: tot 15% van de opbrengsten van de EuGB mogen onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt voor de financiering van economische activiteiten die over het algemeen voldoen aan de taxonomievereisten, met uitzondering van de technische screeningscriteria. Het is echter mogelijk dat deze drempel nog steeds niet voldoende flexibel is voor veel potentiële emittenten.

In zijn huidige vorm kan de aansluiting van de EuGB op de taxonomie in de beginfase een beperkende factor zijn voor minder ervaren of geavanceerde emittenten, hoewel er verschillende initiatieven lopen om de gebruiksvriendelijkheid van de taxonomie op lange termijn te verhogen.

Prospectusplicht

Een tweede belangrijke hindernis in de praktijk is de vereiste van een prospectus in de zin van de Prospectusverordening om gebruik te kunnen maken van het label “European Green Bond”, behalve voor obligaties uitgegeven door of gewaarborgd door overheidsinstanties (artikel 14 van de EuGB-Verordening).

Het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie voor de EuGB-Verordening bevatte niet de vereiste om voor elke EuGB een prospectus te publiceren. Tijdens de wetgevingsprocedure benadrukte het Europees Parlement echter dat de emittent de volledige verantwoordelijkheid zou moeten nemen voor de groene aanwending van de opbrengsten en aansprakelijk moet kunnen zijn jegens beleggers voor eventuele schade bij een inbreuk. Het lijkt erop dat het bereikte compromis erin bestond een prospectus te vereisen, zodat de aansprakelijkheidsbepalingen onder de Prospectusverordening van toepassing zouden zijn (zie overweging (29) van de EuGB-Verordening).

Hoewel het belangrijk is dat emittenten die de opbrengsten van EuGB niet correct aanwenden aansprakelijk kunnen worden gesteld, is de vereiste om een prospectus op te stellen en publiceren wellicht te streng voor veel vennootschappen.

In de bestaande markt voor (groene) obligaties worden veel groene bedrijfsobligaties uitgegeven door middel van een zogenaamde private plaatsing, waarbij gebruik wordt gemaakt van een van de vele “veilige havens” voor private plaatsing onder de Prospectusverordening (bijvoorbeeld obligaties met een minimale nominale waarde van EUR 100.000) om zo te voorkomen dat een prospectus moet worden opgesteld en gepubliceerd. Hoewel deze private plaatsingen nog steeds een “light” prospectus vereisen (vaak een informatiememorandum genoemd), is dit document niet gereglementeerd zoals een prospectus en hoeft het niet ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de bevoegde marktautoriteit, wat de door emittenten gespendeerde tijd en middelen en de administratieve lasten aanzienlijk kan verlichten.

Voor emittenten die al van plan zijn een groene “retail” obligatie uit te geven, zouhet gebruik van het label “European Green Bond” waarschijnlijk niet ontmoedigd worden door de vereiste van een prospectus. Het valt echter nog te bezien of emittenten die anders groene obligaties zouden kunnen uitgeven in het kader van een veilige haven voor private plaatsing, geneigd zullen zijn een prospectus te publiceren om het label “European Green Bond” te kunnen gebruiken. Het lijkt waarschijnlijk dat een aanzienlijk deel van de bestaande markt voor groene obligaties (private plaatsingen) buiten het toepassingsgebied van de EuGB-Verordening zal blijven opereren.

Voorlopige conclusies

Hoewel de EuGB-Verordening kort na haar inwerkingtreding voor het eerst met succes is toegepast, zijn er nog steeds aanzienlijke hindernissen voor de wijdverbreide toepassing van het “European Green Bond” label, vooral voor minder ervaren of kleinere vennootschappen.

Op dit moment lijkt het instrument meer te zijn afgestemd op de behoeften van doorgewinterde vennootschappen die al meer ervaring hebben op het gebied van duurzaamheid en groene obligaties, en op die van overheidsemittenten of door de overheid gesteunde emittenten.

Het valt nog te bezien of de EuGB in de komende maanden ook een aantrekkelijk instrument kan worden voor andere emittenten.