Terugkeer naar de liquidatie tegen 10%

Spotlight
15 maart 2015

De programmawet van 19 december 2014 (BS 29 december 2014)  bevat een reeks fiscale bepalingen die reeds uitvoerig werden becommentarieerd. Het valt op dat de wetgever met de invoering van de zogenaamde "liquidatiereserve" opnieuw de mogelijkheid biedt om een vennootschap te ontbinden tegen een tarief van 10%.

Zoals bekend, werd het heffingstarief op liquidatieboni per 1 oktober 2014 verhoogd van 10% naar 25%, met het oog op het uniformiseren van de tarieven inzake de roerende voorheffing. Daarbij werd een overgangsregime ingevoerd om de belastingplichtigen toe te laten de vooraf opgebouwde reserves alsnog met toepassing van het 10%-tarief uit te keren, mits naleving van een reeks voorwaarden. Zo moet onder meer een wachttermijn van vier jaar (voor KMO's) of acht jaar (alle andere ondernemingen) worden gerespecteerd.

De nieuwe programmawet voert enerzijds – naast de reeds bestaande VVPRbis regeling – een nieuwe mogelijkheid in om te kunnen genieten van een verlaagd tarief van 15% op de uitkering van dividenden. Anderzijds maakt zij het opnieuw mogelijk om de vennootschap te ontbinden tegen een tarief van 10%. Deze mogelijkheden gelden echter alleen voor KMO's.

Het verschil met de vroegere regeling is dat de roerende voorheffing moet worden betaald via een systeem van anticipatieve heffingen, nog voor er een dividenduitkering aan de aandeelhouders heeft plaatsgevonden. Vandaar de invoering van de notie "liquidatiereserve" in de boekhouding van de onderneming. Ook hier heeft de wetgever in een wachttermijn voorzien om van het verlaagd tarief van 15% op de uitgekeerde dividenden te kunnen genieten bij uitkering van de liquidatiereserve. Deze wachttermijn fungeert als specifieke anti-misbruikbepaling.

Enerzijds heeft de wetgever via deze nieuwe bepalingen de anticipatieve betaling van de roerende voorheffing willen stimuleren, doordat er een wachttermijn van vijf jaar is om effectief te kunnen genieten van het verlaagde tarief van 15%. Anderzijds zijn de wettelijke bepalingen zo geschreven dat het vanaf 1 januari 2015 opnieuw mogelijk is om de vennootschap te ontbinden en vereffenen tegen een tarief van 10%.

De wetgever heeft namelijk de uitkering van de liquidatiereserve in het kader van een ontbinding en vereffening van de betrokken vennootschap uitgesloten van de kwalificatie als roerend inkomen. Concreet betekent dit dat er geen bijkomende belasting (als roerende voorheffing of via de aangifte in de personenbelasting) verschuldigd is, indien de liquidatiereserve wordt uitgekeerd na de ontbinding van de vennootschap (en ongeacht het tijdstip van de ontbinding na het aanleggen van de liquidatiereserve). De anticipatieve heffing van 10% bij het aanleggen van de reserve is dan de finale belasting geweest.

Het nadeel van de regeling is dat de anticipatieve heffing van 10% betaald moet worden op de volledige liquidatiereserve. Vennootschappen-aandeelhouders zullen geen belang hebben bij het aanleggen van dergelijke reserves omdat zij meestal toch geen roerende voorheffing ondergaan op de door hen ontvangen dividenden (als zij al niet kunnen genieten van een vrijstelling, dan kunnen zij de RV meestal verrekenen met de door hen verschuldigde vennootschapsbelasting). Vennootschappen-aandeelhouders zullen hun netto-aandeel in de beschikbare reserves dan ook zien verminderen bij het aanleggen van een liquidatiereserve met betaling van 10% belasting. Zij kunnen deze 10%-heffing immers niet verrekenen met de door hen verschuldigde vennootschapsbelasting. Er is ook geen "proportionele vrijstelling" voorzien voor deze aandeelhouders-vennootschappen.

Met de nieuwe regeling zal een vennootschap de bestemming van haar boekwinsten dus zorgvuldig moeten plannen opdat de aandeelhouders zouden kunnen genieten van de verlaagde belastingheffing op de uitkeringen van dividenden (zo bijvoorbeeld het tijdstip van effectieve uitkering en eventuele ontbindingsmogelijkheden in de nabije toekomst). Indien er zowel aandeelhouders-natuurlijke personen, als aandeelhouders-vennootschappen zijn, kunnen er bovendien tegengestelde belangen ontstaan op de algemene vergadering.