De vermogensrechtelijke impact van uw huwelijk: een nieuwe wet, een nieuw begin?

Spotlight
14 september 2018

Sinds 1 september 2018 is het nieuwe huwelijksvermogensrecht van kracht. De laatste grote hervorming dateerde van 1976. Een update was dus welkom. Wat betekent dit voor uw persoonlijke situatie? Is uw huwelijkscontract nog geldig en "up to date"? Moet u uw situatie herbekijken? Of kan u gewoon alles bij het oude laten? En wat moet u weten als u op het punt staat te trouwen?


Krachtlijnen

De focus van de nieuwe wet betreft drie topics:

  • Het behoud, met diverse verfijningen, van het bestaande wettelijk stelsel. Dat stelsel is automatisch van kracht wanneer de partners géén huwelijkscontract sluiten. 
  • Het behoud van het stelsel van scheiding van goederen, maar met een betere wettelijke omkadering. De echtgenoten worden aangemoedigd om bepaalde bedingen toe te voegen aan hun stelsel van scheiding van goederen, met het oog op een grotere huwelijkse solidariteit. 
  • Aanpassingen aan de positie van de langstlevende echtgenoot. De wet wil het wettelijk erfrecht van de langstlevende beter doen aansluiten bij het kerngezin, en tegelijk ook meer vrijheid bieden voor wedersamengestelde gezinnen.

Verfijningen van het bestaande wettelijk stelsel 

Het wettelijk stelsel is nog steeds het vangnet voor partners die géén huwelijkscontract sluiten. Het komt neer op een scheiding van goederen met een gemeenschap van aanwinsten. Beroepsinkomsten en inkomsten van eigen goederen zijn (net als vroeger) gemeenschappelijk. Hetzelfde geldt voor daarmee verworven goederen of gerealiseerde besparingen. Omgekeerd blijven goederen die een echtgenoot reeds vóór het huwelijk bezat of tijdens het huwelijk verwerft via een erfenis of schenking, eigen. Kortom, de nieuwe wet raakt hier niet aan. 

Wat verandert er dan wel vanaf 1 september 2018? 

In het verleden rezen vaak discussies omtrent het eigendomsstatuut van bepaalde goederen die een zekere band hebben met één van de echtgenoten, zoals cliënteel, aandelen, beroepsgoederen, maar ook individuele levensverzekeringen, bepaalde soorten schadevergoeding en opzegvergoedingen.

De wetgever heeft hierover duidelijkheid willen scheppen. De wet bepaalt voortaan wanneer dergelijke goederen eigen of gemeenschappelijk zijn, en – indien ze eigen zijn – of er een geldelijke vergoeding aan de huwgemeenschap verschuldigd is.

We belichten enkel de regeling voor cliënteel, beroepsgoederen en aandelen. Voor al deze goederen voert de nieuwe wet het zogenaamde "titre et finance"-onderscheid in. Dit is een tweedeling tussen de eigendomstitel enerzijds en de vermogenswaarde anderzijds:

  • Het recht op cliënteel is voortaan eigen aan de beroepsactieve echtgenoot. Anderzijds valt de vermogenswaarde ervan wél in de huwgemeenschap, indien deze ook effectief in het economisch verkeer verhandelbaar is. Hierop geldt een uitzondering wanneer het beroep door beide echtgenoten samen wordt uitgeoefend of wanneer ze samen een bedrijf uitbaten. Dan zal het recht op het opgebouwde cliënteel wél gemeenschappelijk zijn.
  • Ook voor beroepsgoederen die uitsluitend worden aangewend voor de uitoefening van het beroep of bij de uitbating van het bedrijf door één van de echtgenoten, is het recht op die goederen eigen, en de vermogenswaarde gemeenschappelijk. In geval van een echtscheiding is de echtgenoot die ze gebruikt voor zijn beroep dus zeker van zijn recht om ze in de toekomst te blijven gebruiken, ze te verkopen, enz. Deze regel geldt niet bij een gemengd gebruik, voor zowel beroeps- als privédoeleinden. Bij gemengd gebruik zal het recht gemeenschappelijk zijn indien de financiering gebeurde met gemeenschapsgeld. 
  • De nieuwe "titre et finance"-regeling voor aandelen, treft niet alle aandelen. Worden enkel geviseerd: 
    • aandelen van vennootschappen waar géén vrije overdracht van aandelen geldt, ongeacht de oorsprong van die overdrachtsbeperking (wettelijk, statutair of via aandeelhoudersovereenkomsten), en 
    • aandelen van vennootschappen waarin enkel de echtgenoot-aandeelhouder zijn  professionele activiteit als zaakvoerder of bestuurder uitoefent.

Bovendien moeten deze aandelen met gemeenschapsgelden zijn verkregen en op naam van één echtgenoot zijn ingeschreven.

Is aan al deze voorwaarden voldaan, dan zijn de lidmaatschapsrechten van de aandelen eigen aan de echtgenoot op wiens naam ze staan ingeschreven. Hun vermogenswaarde valt wel in de gemeenschap.

Voor al deze goederen regelt de wet voortaan ook het relevante schattingsmoment ervan. Het is het tijdstip van de ontbinding van het huwelijk (door echtscheiding of overlijden) dat telt, en dus niet langer het tijdstip van de verdeling. Zo wordt manipulatie van die waarde tegengegaan, maar komt ook een latere waardestijging die het gevolg is van de blijvende inspanningen van de beroepsactieve echtgenoot hem ten goede. 

Tot slot werd voor beroepsmatig gehouden aandelen ook nog een andere nieuwe billijkheidsregel uitgewerkt, die aanleunt bij het "piercing the corporate veil"-principe. De wetgever heeft namelijk de nadelige gevolgen willen temperen van een al te ijverige reservering van winsten in een professionele vennootschap. De echtgenoot-aandeelhouder die, als titularis van de aan de aandelen verbonden rechten, het stemrecht uitoefent, kan immers beslissen over de al dan niet uitkering van dividenden. Als hij de winst te veel oppot (bijvoorbeeld om te verhinderen dat de uitkering ervan in de huwgemeenschap zou vallen), dan zal hij voortaan (bijvoorbeeld bij een echtscheiding) een vergoeding verschuldigd zijn aan de huwgemeenschap. Zo niet dreigt de echtgenoot die géén inspraak heeft in de werking van deze vennootschap, in de kou te blijven staan. Doorgaans zal zich hierover uiteraard een debat ontspinnen, met de daaraan verbonden bewijsproblemen. Om de vergoeding met succes te kunnen claimen, moet immers worden aangetoond dat de huwgemeenschap die gelden "redelijkerwijze wél had kunnen ontvangen indien het beroep niet binnen de vennootschap was uitgeoefend". Als verweer hiertegen zou de echtgenoot-aandeelhouder bijvoorbeeld kunnen inbrengen dat winstuikeringen niet mogelijk of opportuun waren, omdat het bedrijf de winst moest investeren om te blijven bestaan. Praktisch gezien zal men voor dit debat geregeld een beroep moeten doen op externe experten, en dus geconfronteerd worden met de daarvoor vereiste tijd en de eraan verbonden kost. 

Optionele correctiemechanismen op het stelsel van scheiding van goederen 

Ook het stelsel van scheiding van goederen blijft behouden in de nieuwe wet. De wetgever heeft de zuivere scheiding van goederen niet willen afschaffen, maar de toekomstige echtgenoten wél willen aanzetten om hier goed over na te denken en ook een minimum aan solidariteit in te bouwen.

Welke zijn de nieuwigheden? 

Vooreerst werden meerdere regels die voorheen typisch waren voor gemeenschapsstelsels, uitgebreid naar de onverdeeldheden die binnen een scheiding van goederen kunnen ontstaan. Een terechte modernisering dus, die onder andere slaat op de regels inzake huwelijksvoordelen, de preferentiële toewijzing van onder andere de gezinswoning en de rechtsfiguur van de "heling". Heling is de situatie waarbij één echtgenoot bewust informatie verzwijgt of valse verklaringen aflegt over de samenstelling of omvang van de gemeenschap of onverdeeldheid om zo een voordeel voor zichzelf te bekomen, ten nadele van de andere echtgenoot. Waar de wet dergelijke heling voorheen expliciet sanctioneerde voor goederen van de huwgemeenschap, bestond die regel niet voor onverdeelde goederen. Deze ongelijke behandeling is nu weggewerkt. 

Ten tweede biedt de wet voortaan een expliciete grondslag voor diverse conventionele bedingen die in de praktijk reeds veelvuldig door notarissen en advocaten werden gebruikt. Het betreft bijvoorbeeld clausules over het bewijs tussen de echtgenoten van exclusief eigendomsrecht, het bewijs van vorderingen, bedingen ter regeling van een onverdeeldheid of doelvermogen dat tussen de echtgenoten bestaat of het zogenaamde "beding van verrekening van aanwinsten". Dat laatste beding komt er samengevat op neer dat men op het einde van het stelsel (door echtscheiding of overlijden) kijkt welke aanwinsten elk van de echtgenoten realiseerde tijdens het huwelijk. De echtgenoot die zich het minst heeft verrijkt, kan dan een verrekenvordering instellen tegen de andere echtgenoot, en dit binnen de drie jaar na de kennisname van de ontbinding van het huwelijk (en uiterlijk binnen tien jaar na die ontbinding). 

Dergelijke verrekenbedingen werden de laatste tien à vijftien jaar vaak aanbevolen om de positie van de langstlevende echtgenote zowel civielrechtelijk als fiscaalrechtelijk te betonneren. Wel werd dit fiscale voordeel recent afgeschaft door het Vlaamse decreet van 8 december 2017 (van toepassing op nalatenschappen opengevallen vanaf 24 december 2017), waar evenwel een vernietigingsberoep tegen loopt bij het Grondwettelijk Hof. Los van de uitkomst van deze procedure, doet het weggevallen fiscale voordeel geen afbreuk aan de civielrechtelijke voordelen van het verrekenbeding. Huwelijksvoordelen zijn immers geen schenkingen: vanuit erfrechtelijk oogpunt zijn ze "reserve-proof" (binnen de daartoe door de wet gestelde grenzen). 

Al deze bedingen blijven puur optioneel. Willen de echtgenoten een zuivere scheiding van goederen, zonder enige verrekening van aanwinsten, dan kan dat perfect. Wel is de notaris verplicht om de echtgenoten te wijzen op de juridische gevolgen van een verrekenbeding. De notaris moet ook uitdrukkelijk in het huwelijkscontract vermelden dat hij die adviesplicht heeft vervuld.

Een derde nieuwigheid is tenslotte dat voortaan ook in een rechterlijke billijkheidscorrectie kan worden voorzien in het huwelijkscontract. Vooral bij zuivere scheidingen van goederen kan dit echt nuttig zijn voor een beter evenwicht en een minimale solidariteit. Ook dit beding is zuiver optioneel, met dien verstande dat de (aanstaande) huwelijkspartners wél verplicht zijn om hun keuze uitdrukkelijk in het contract kenbaar te maken. De notaris belast met de redactie van het huwelijkscontract, heeft ook hier een wettelijke adviesplicht, en hij moet bovendien het akkoord van de echtgenoten hierover expliciet acteren (op straffe van zijn beroepsaansprakelijkheid). In het contract moet dus verplicht een opt-in of opt-out van de rechterlijke billijkheidscorrectie staan. Dit impliceert dat de notaris zal moeten weigeren om het huwelijkscontract te verlijden indien de echtgenoten het niet eens geraken over de toepassing of uitsluiting van de rechterlijke billijkheidscorrectie.

Om die keuze te kunnen maken, rijst uiteraard de vraag naar de impact en voorwaarden van die rechterlijke billijkheidscorrectie. De voorwaarden zijn vrij strikt. De wet viseert in essentie de situatie van een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, waarbij de ontbinding van het huwelijksstelsel tot "manifest onbillijke gevolgen" zou leiden. De familierechtbank kan dan op verzoek van de benadeelde echtgenoot een vergoeding toekennen ten laste van de andere echtgenoot. Belangrijk is dat de wet enkel schrijnende situaties beoogt te remediëren. Vereist is immers dat (1) één van de echtgenoten na de echtscheiding plots in een zeer zwakke positie terechtkomt, omdat hij door het stelsel van scheiding van goederen niet deelt in de vermogensopbouw van de andere echtgenoot, én dat (2) de "omstandigheden sedert het sluiten van het huwelijkscontract onvoorzien en ongunstig zijn gewijzigd" (men denke bijvoorbeeld aan het verlies of de vermindering van  beroepsinkomen door ongeval, ziekte of verhuis naar het buitenland omwille van een professionele opportuniteit voor één van de echtgenoten). 

De rechterlijke billijkheidscorrectie is dus zeker géén vrijbrief die de financieel zwakkere echtgenoot in alle gevallen beschermt. Responsabilisering is – net als bij de hervorming van het echtscheidingsrecht in 2007 – de boodschap. 

Tot slot zit er ook een plafond op de omvang van de vergoeding: deze kan maximaal één derde bedragen van de nettowaarde van de samengevoegde aanwinsten van de echtgenoten op het tijdstip van ontbinding van hun huwelijk, verminderd met de nettowaarde van de persoonlijke aanwinsten van de verzoekende echtgenoot.

De positie van de langstlevende echtgenoot 

Om het wettelijk erfrecht van de langstlevende te bepalen, wordt niet langer een onderscheid gemaakt naar gelang de echtgenoten gehuwd waren onder een gemeenschapsstelsel of onder een scheidingsstelsel. Is er geen testament en heeft het echtpaar geen afstammelingen, dan erft de langstlevende echtgenoot:

  • in een gemeenschapsstelsel: de volle eigendom van de huwgemeenschap en het vruchtgebruik van de eigen goederen van de eerststervende (dit was reeds vroeger zo). De blote eigendom van die eigen goederen komt dan toe aan de ouders/grootouders van de eerststervende of zijn/haar broers/zussen/afstammelingen van dezen van de eerststervende echtgenoot).
  • in scheidingsstelsel: de volle eigendom van het aandeel van de eerststervende in het vermogen dat exclusief tussen de echtgenoten in onverdeeldheid was (dit is nieuw) en het vruchtgebruik van de eigen goederen van de eerststervende (dit was reeds vroeger zo). De blote eigendom van die eigen goederen komt dan toe aan de ouders/grootouders van de eerststervende of zijn/haar broers/zussen/afstammelingen van dezen van de eerststervende echtgenoot).

Ook nieuw is dat bloedverwanten van de vierde orde (ooms, tantes en hun afstammelingen) niet langer erven wanneer ze in samenloop komen met een langstlevende echtgenoot. Dergelijk erfrecht voor verre, niet-bevoorrechte, zijverwanten, was maatschappelijk gezien immers niet langer gewenst. 

Tot slot biedt de wet ook meer vrijheid voor personen die reeds kinderen hadden uit een vorig huwelijk of een vorige relatie, maar die opnieuw in het huwelijksbootje willen stappen. In tegenstelling tot vroeger kunnen dergelijke echtgenoten vanaf 1 september 2018 in hun huwelijkscontract overeenkomen dat de langstlevende geen enkel wettelijk erfrecht zal hebben, ook niet op de gezinswoning en de daarin aanwezige huisraad. Onder de vroegere wet waren dergelijke "Valkeniersbedingen" slechts mogelijk voor andere goederen. De "concrete reserve", met name het vruchtgebruik op de gezinswoning en het huisraad, bleef toen evenwel onaantastbaar. Voortaan biedt de wet dus meer vrijheid. Vooral voor wedersamengestelde gezinnen is dit interessant. Het enige minimum waarin de wet wél nog voorziet, betreft een recht op bewoning van de gezinswoning gedurende zes maanden na het overlijden. Op die manier krijgt de langstlevende zes maanden om zich elders te vestigen of een andere verblijfsoplossing uit te werken met de erfgenamen. 

Inwerkingtreding 

De regels betreffende de inwerkingtreding zijn vrij uitvoering uitgewerkt, met volgende krachtlijnen:

  • Voor reeds vóór 1 september 2018 gehuwde echtparen blijven bestaande huwelijkscontracten geldig. 
  • Huwde men reeds vóór 1 september 2018 zonder huwelijkscontract, dan zijn de nieuwe verfijningen aan het wettelijk stelsel die het eigendomsstatuut van welbepaalde goederen betreffen (zoals cliënteel, beroepsgoederen, aandelen van een professionele vennootschap, individuele levensverzekeringen, opzegvergoedingen en bepaalde schadevergoedingen) enkel van toepassing op goederen verkregen vanaf 1 september 2018 en handelingen gesteld vanaf 1 september 2018. Het is dus perfect mogelijk dat bij een latere ontbinding van de huwgemeenschap door echtscheiding of overlijden, zowel de oude regels als de nieuwe regels toepassing vinden, afhankelijk van de vraag wanneer het goed in kwestie was verworven.
  • Voor wie op of na 1 september 2018 in het huwelijk treedt, zijn de nieuwe huwelijksvermogensrechtelijke regels uiteraard integraal van toepassing.
  • Voor wie op of na 1 september 2018 overgaat tot de wijziging van een reeds vóór 1 september 2018 gesloten huwelijkscontract, waarbij die wijziging tot de ontbinding van het bestaande stelsel leidt, zullen de nieuwe huwelijksvermogensrechtelijke regels ook integraal van toepassing zijn. 
  • Wie tot slot reeds in een echtscheidingsprocedure is verwikkeld, die nog hangende is op 1 september 2018, zal door de retroactieve werking van de echtscheidingseis niet onder de nieuwe huwelijksvermogensrechtelijke regels vallen.

De nieuwe regels die tot slot aan het erfrecht raken (zoals de hoger geschetste nieuwigheden betreffende het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, het ruimer toegelaten Valkeniersbeding en de heling) zijn enkel van toepassing op nalatenschappen opengevallen vanaf 1 september 2018.

Conclusie 

Uw bestaande huwelijkscontract blijft dus zeker geldig, maar de nieuwe wet zal mogelijk op bepaalde punten tot verfijningen leiden. In ieder geval is het altijd goed om uw huwelijkscontract eens te (laten) herevalueren in functie van uw levensloop, vermogensopbouw en uw familiale betrachtingen. Het huwelijkscontract vormt immers steeds een essentieel onderdeel van uw successieplanning.