Binnenkort hogere terugbetaling van advocatenkosten na procedure over intellectuele eigendomsrechten?

Spotlight
15 december 2016

In België ontvangt de winnende partij geen volledige terugbetaling van zijn kosten, zoals advocatenkosten, na een gerechtelijke procedure. De verliezende partij wordt wel veroordeeld tot betaling van een forfaitaire vergoeding, de zogenaamde rechtsplegingsvergoeding. In het kader van procedures over intellectuele eigendomsrechten heeft het Hof van Justitie in een arrest van 28 juli 2016 geoordeeld dat artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/CE betreffende de handhaving van de intellectuele eigendomsrechten, zich verzet tegen een nationale regeling met forfaitaire tarieven die, wegens te lage maximumbedragen, niet waarborgen dat minstens een significant en passend deel van de redelijke kosten van de in het gelijk gestelde partij door de verliezende partij wordt gedragen.

Een Amerikaanse houder van verschillende octrooien, United Video Properties, had in België een vordering ingesteld tegen Telenet wegens een vermeende inbreuk op haar octrooirechten. Telenet had op haar beurt de nietigverklaring van de octrooirechten gevorderd. De rechtbank van koophandel te Antwerpen heeft één van de octrooien van United Video Properties uiteindelijk nietig verklaard. United Video Properties werd veroordeeld om de (maximale) rechtsplegingsvergoeding van EUR 11.000 te betalen aan Telenet. United Video Properties had aanvankelijk besloten hoger beroep in te stellen, maar deed uiteindelijk afstand van haar hoger beroep. Telenet van haar kant heeft zelf hoger beroep ingesteld met het oog op de betaling door United Video Properties van EUR 185.465,55 aan advocatenkosten en EUR 40.400 aan kosten van een octrooigemachtigde.

Artikel 1017, eerste lid Ger.W. bepaalt dat ieder eindvonnis – zelfs ambtshalve – de in het ongelijk gestelde partij verwijst in de kosten. Volgens artikel 1018, eerste lid, 6° Ger.W. omvatten die kosten onder meer de rechtsplegingsvergoeding. De rechtsplegingsvergoeding is conform artikel 1022 Ger.W. een forfaitaire vergoeding, waarvan het KB van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding de – te indexeren – tarieven bepaalt. De maximale rechtsplegingsvergoeding voor niet in geld waardeerbare zaken is vandaag EUR 12.000.

Daarnaast is het vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie in het kader van intellectuele eigendomsrechten, dat erelonen van technische raadgevers niet verhaalbaar zijn op de verliezende partij, tenzij laatstgenoemde een fout heeft gemaakt bij het instellen of voortzetten van de procedure en de kosten van deze technische raadgevers daar het noodzakelijk gevolg van zijn.

Artikel 14 van Richtlijn 2004/48/CE betreffende de handhaving van de intellectuele eigendomsrechten bepaalt echter dat de lidstaten er zorg voor moeten dragen dat, als algemene regel, redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft in de Telenet-procedure twee prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om te vernemen of het Belgische systeem van rechtsplegingsvergoedingen in het kader van procedures inzake intellectuele eigendomsrechten compatibel is met artikel 14 van Richtlijn 2004/48.

In een arrest van 28 juli 2016 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat artikel 14 niet impliceert dat steeds alle kosten van de in het gelijk gestelde partij vergoed moeten worden (evenredigheidsprincipe). Een forfaitaire vergoeding – zoals de Belgische rechtsplegingsvergoeding – is dus aanvaardbaar, op voorwaarde dat de tarieven zijn vastgesteld op basis van de tarieven die in de praktijk gemiddeld gelden voor de diensten van advocaten in die lidstaat. Daarnaast moeten de tarieven redelijk zijn, hetgeen impliceert dat men rekening houdt met de werkelijke kosten. De in het gelijk gestelde partij heeft dus recht op een significant en passend deel van de redelijke kosten die zij daadwerkelijk heeft gemaakt. Deze laatste overwegingen stellen de huidige rechtsplegingsvergoedingen in zaken over intellectuele eigendomsrechten in vraag. In veel gevallen staan deze immers niet in verhouding tot de redelijke kosten die gemaakt werden.

Wat de kosten van de erelonen van technische raadgevers betreft, stelde het Hof van Justitie dat men de notie "andere kosten" in artikel 14 van Richtlijn 2004/48/CE moet interpreteren om het nuttig effect van die bepaling te verzekeren. De kosten van de erelonen van de technische raadgevers moeten derhalve nauw en rechtstreeks verbonden zijn met de betrokken gerechtelijke procedure. Kosten van onderzoek en opsporing van inbreuken op de intellectuele eigendomsrechten, zoals kosten die betrekking hebben op algemene marktobservatie, vallen hier dus niet onder. Wanneer vaststaat dat de kosten van de technische raadgever rechtstreeks en nauw verbonden zijn met de gerechtelijke procedure, besluit het Hof van Justitie dat een nationale regeling geen bijkomende foutvereiste kan opleggen, zoals deze in de rechtspraak van het Hof van Cassatie.

Op heden loopt de procedure tussen United Video Properties en Telenet op Belgisch niveau verder. Het valt af te wachten of het Hof van Beroep te Antwerpen de bestaande nationale regeling van rechtsplegingsvergoedingen buiten toepassing zal laten en United Video Properties vervolgens zal veroordelen tot de werkelijke, redelijke kosten voor advocaten en octrooigemachtigden.