Onmiddellijke aansluiting bij aanvullend pensioen en afschaffing van de drempelperiode van één jaar: naar meer mobiliteit voor werknemers

Spotlight
14 september 2018

De wet van 27 juni 2018 (BS 5 juli 2018)   vormt de omzetting in Belgisch recht van Richtlijn 2014/50/EU, die een aantal minimumvereisten bevat om de mobiliteit van werknemers tussen lidstaten te vergroten, door de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten te verbeteren. De nieuwe wet wijzigt de Wet Aanvullende Pensioenen op enkele punten.  De wetswijziging zal in beginsel gevolgen hebben voor alle werknemers jonger dan 25 jaar en voor alle werknemers die van werkgever veranderen, en dus ook voor hen die binnen België blijven en geen gebruik hebben gemaakt van het recht op vrij verkeer.


Onmiddellijke aansluiting bij de aanvullende pensioenregeling

De eerste nieuwigheid schrapt de mogelijkheid om een minimale aansluitingsleeftijd van 25 jaar op te nemen in de pensioentoezegging en de mogelijkheid om een wachttijd voor aansluiting op te leggen aan de werknemer die nog geen 25 jaar oud is. Deze schrappingen hebben tot gevolg dat – met ingang van 1 januari 2019 – alle werknemers die onder een pensioenstelsel vallen er onmiddellijk bij moeten aansluiten. Met deze maatregel wordt een einde gesteld aan de benadeling van werknemers die op jonge leeftijd beginnen te werken.

Afschaffing van de drempelperiode van één jaar

De tweede nieuwigheid schrapt de mogelijkheid van een drempelperiode in een pensioentoezegging. Een drempelperiode is de periode van actieve aansluiting vereist om aanvullende pensioenrechten te kunnen verwerven. Momenteel mag deze periode maximum één jaar bedragen. De drempelperiode van één jaar had in de praktijk nadelige gevolgen voor mobiele werknemers die bij elke wijziging van werkgever opnieuw geconfronteerd worden met een periode van maximum één jaar waarvoor geen aanvullend pensioen werd opgebouwd.

Vanaf 1 januari 2019 heeft de werknemer bij zijn aansluiting bij de pensioenregeling onmiddellijk recht op verworven reserves en verworven prestaties. 

Als de verworven reserves bij vertrek van de werknemer niet hoger zijn dan 150 EUR, moet de werknemer deze reserves in de pensioeninstelling van zijn oude werkgever laten. Hij heeft in dit geval geen recht om zijn verworven reserves over te laten dragen. Deze beperking werd ingevoerd om de administratieve last van de nieuwe regeling binnen de perken te houden.  Bij pensionering zal de werknemer wel recht blijven hebben op de uitbetaling van de pensioenprestatie voortvloeiend uit die 150 EUR.  

Een nieuwe informatieverplichting

De wet van 27 juni 2018 voert tot slot een nieuwe informatieverplichting in voor de pensioeninstelling en de inrichter. De pensioeninstelling of de inrichter zelf deelt op verzoek van de aangeslotene en voor zover deze informatie niet reeds in het pensioenreglement is opgenomen, volgende inlichtingen mee:

  • voor de aangeslotene in dienst, de voorwaarden voor het verwerven van pensioenrechten en de gevolgen van de toepassing van die voorwaarden in geval van beëindiging van de arbeidsverhouding; en
  • de voorwaarden die de behandeling van de pensioenrechten regelen na de beëindiging van de arbeidsverhouding.

Deze inlichtingen moeten schriftelijk worden meegedeeld aan de aangeslotene binnen een redelijk termijn. De aangeslotene kan deze inlichtingen maximum één keer per jaar opvragen.

Inwerkingtreding

De wet treedt retroactief in werking op 28 mei 2018 voor wat de informatieverplichting betreft. 

De andere bepalingen treden op 1 januari 2019 in werking.  Bijgevolg wordt op 1 januari 2019 elke voorwaarde tot de verwerving van de pensioenrechten als vervuld beschouwd. Op 1 januari 2019 vindt ook een onmiddellijke aansluiting bij de pensioentoezegging plaats voor de werknemers die de minimumleeftijd voor de aansluiting nog niet hebben bereikt of onderworpen zijn aan een wachtperiode.

De nieuwe bepalingen zijn van toepassing, zelfs als de tekst van het pensioenreglement nog niet formeel is aangepast.