Nederlandse rechtbank verplicht Facebook tot extra maatregelen tegen nepadvertenties

Spotlight
13 december 2019

De laatste weken was er in België veel te doen over nepadvertenties met bekende Belgen op Facebook. Ook in Nederland kent men dit probleem. De rechtbank van Amsterdam heeft Facebook recent verplicht om de publicatie van nepadvertenties met de naam en foto van televisieproducent John De Mol op haar platforms te staken en gestaakt te houden. De rechtbank oordeelde dat de maatregelen die Facebook reeds nam om de verschijning van nepadvertenties op haar platforms te voorkomen onvoldoende waren.

De rechtbank van Amsterdam heeft in haar vonnis van 11 november 2019 uitspraak gedaan over de verplichtingen van Facebook in het kader van nepadvertenties die op Facebook en Instagram verschenen. John De Mol, een bekende Nederlandse mediaondernemer en televisieproducent, had Facebook Nederland en Facebook Ierland gedagvaard nadat op Facebook maandenlang nepadvertenties waren verschenen waarin hij werd voorgesteld als een succesvolle Bitcoin-investeerder. De oplichters die de advertentie geplaatst hadden, hebben in totaal meer dan 1,7 miljoen EUR opgehaald bij gedupeerden in Nederland.

Onrechtmatige advertenties

Het gebruik van de foto en de naam van een bekende persoon zonder diens toestemming vormt volgens de rechtbank een inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam en veroorzaakt reputatieschade. De nepadvertenties hadden verder een duidelijk oplichtingsdoel. Er bestaat dan ook geen twijfel over het onrechtmatig karakter van de advertenties.

John De Mol vorderde onder meer dat Facebook maatregelen zou treffen om de nepadvertenties te verwijderen en verwijderd te houden van haar platforms, maar ook om te voorkomen dat dergelijke nepadvertenties op haar platforms zouden verschijnen.

Vrijwaringsbepaling ("safe harbour")

Facebook meende dat ze reeds voldoende maatregelen nam om de publicatie van nepadvertenties op haar platforms te vermijden. Facebook argumenteerde dat ze zich kon beroepen op de "safe harbour" of vrijwaringsbepaling voor hostingproviders van artikel 14, lid 1 van de Richtlijn inzake elektronische handel (Richtlijn 2000/31/EG). Hostingproviders kunnen van die vrijwaringsbepaling genieten indien ze aantonen dat ze geen daadwerkelijke kennis hebben van de onwettige activiteit of informatie, of dat ze, van zodra ze daar kennis van krijgen, prompt handelen om de informatie te verwijderen of de toegang tot de informatie onmogelijk te maken.

De rechtbank argumenteerde dat het primaire verdienmodel van Facebook bestaat uit het faciliteren van advertenties en het genereren van inkomsten uit die advertenties. Volgens de rechtbank speelt Facebook verder een actieve rol bij het bepalen van de inhoud van de advertenties. Facebook vermeldt in haar online advertentiebeleid immers dat ze de advertenties controleert voor ze op Facebook of Instagram verschijnen. Door deze actieve rol als advertentieplatform kan Facebook geen beroep doen op de "safe harbour"-bepaling, aldus de rechtbank.

Verbod op algemene monitorverplichting

Facebook voerde aan dat de gevorderde maatregelen in strijd zouden zijn met het verbod op een algemene monitorverplichting. Artikel 15 van de Richtlijn inzake elektronische handel verbiedt de lidstaten om algemene monitorverplichtingen op te leggen aan dienstverleners met betrekking tot de informatie die ze doorgeven of opslaan of om hen te verplichten actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die wijzen op onwettige activiteiten.

Volgens de rechtbank van Amsterdam belet het verbod op een algemene monitorverplichting niet dat een voldoende specifiek verbod zou worden opgelegd om op te treden tegen onrechtmatig handelen. De maatregelen die de eiser vorderde, waren volgens de rechtbank specifiek en toegespitst op de feiten. Van algemene monitorverplichtingen was volgens de rechtbank dan ook geen sprake.

De rechtbank verwees in haar vonnis naar het arrest van 3 oktober 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in een geschil tussen een Oostenrijkse politica en Facebook (C-18/18). Een Facebook-gebruiker had op zijn Facebook-pagina een foto geplaatst van de Oostenrijkse politica met een begeleidende tekst die de eer van de politica aantastte. De Oostenrijkse rechter had Facebook verboden nog foto’s van de politica te publiceren en te verspreiden waarbij via de begeleidende tekst uitspraken werden gedaan die identiek of inhoudelijk overeenstemden met de tekst in kwestie.

Het Hof van Justitie antwoordde op een prejudiciële vraag van de hoogste federale rechter in Oostenrijk dat het verbod op een algemene monitorverplichting zich niet verzet tegen een rechterlijk bevel aan een hostingprovider om informatie te verwijderen of ontoegankelijk te maken die inhoudelijk identiek is aan informatie die eerder onwettig werd verklaard. Het Hof van Justitie oordeelde verder onder meer ook dat de lidstaten aan hostingproviders een wereldwijde verplichting kunnen opleggen om onrechtmatige informatie te verwijderen of ontoegankelijk te maken, zij het binnen de grenzen van het relevante internationale recht waarmee de lidstaten rekening moeten houden.

De rechtbank van Amsterdam verwierp eveneens het argument van Facebook dat het recht op vrijheid van meningsuiting zoals gewaarborgd door artikel 10 EVRM aan de gevorderde maatregelen in de weg zou staan.

Technische (on)mogelijkheid van de maatregelen

Facebook argumenteerde ten slotte, dat de gevorderde maatregelen technisch onmogelijk, dan wel niet effectief zouden zijn. Facebook voerde aan dat ze reeds voldoende maatregelen toepaste om de publicatie van nepadvertenties te voorkomen. Zo maakt Facebook gebruik van een "ad review"-systeem waarbij ze schending van het advertentiebeleid onder meer handmatig controleerde. Facebook voerde verder aan dat advertenties na rapportage door de gebruikers reactief werden beoordeeld. Verder argumenteerde Facebook dat ze aan adverteerders die haar advertentiebeleid niet respecteren de toegang tot haar platform ontzegt.

De rechtbank oordeelde dat deze maatregelen van Facebook klaarblijkelijk niet voldoende zijn, vermits de nepadvertenties met John De Mol toch op Facebook verschenen waren. De rechtbank wees Facebook op haar verantwoordelijkheid voor haar eigen advertentieplatform en de impact van de onrechtmatige advertenties. Volgens de rechtbank mogen van Facebook in het licht van haar verplichting tot maatschappelijke zorgvuldigheid de nodige maatregelen worden verwacht in de strijd tegen nepadvertenties, zelfs indien deze maatregelen technisch ingewikkeld zouden zijn en extra inzet van mankracht en geld zouden vereisen.

De rechtbank oordeelde dat Facebook alles moet doen wat in haar vermogen ligt om de nepadvertenties te weren en te voorkomen dat deze weer zouden opduiken op Facebook of Instagram. De rechtbank veroordeelde Facebook dan ook om de publicatie van nepadvertenties op Facebook en Instagram te staken en gestaakt te houden onder verbeurte van een dwangsom van 10.000 EUR per dag.

Identificatiegegevens

De rechtbank van Amsterdam verplichtte Facebook verder ook om de gebruiksgegevens en betaalgegevens van de betalende accounts aan eiser te verstrekken, voor zover Facebook daarover beschikte, eveneens onder verbeurte van een dwangsom.

Wat nu in België?

Ook in ons land zijn reeds verschillende bekende personen ongewild het voorwerp geweest van nepadvertenties op Facebook. Het valt af te wachten of de Belgische rechtspraak het besproken vonnis van de rechtbank van Amsterdam zal volgen, dan wel of Facebook naar aanleiding van dit vonnis en het arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2019 zelf maatregelen zal nemen om de publicatie van onrechtmatige inhoud op haar platforms te voorkomen en te beëindigen.