Belangrijke wijzigingen inzake aanvullende pensioenen

Spotlight
15 maart 2016

De wetgever heeft bij wet van 18 december 2015 tot waarborging van de duurzaamheid en het sociale karakter van de aanvullende pensioenen en tot versterking van het aanvullende karakter ten opzichte van de rustpensioenen (hierna "de wet van 18 december 2015"), in werking getreden op 1 januari 2016, het akkoord bekrachtigd dat de sociale partners op 16 oktober 2015 gesloten hadden met betrekking tot diverse wijzigingen inzake aanvullende pensioenen van werknemers. We lichten de grote lijnen toe van de belangrijkste wijzigingen van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen (hierna "de WAP") inzake de rendementsgarantie, de pensioenleeftijd en de uitbetaling van de prestaties en de mogelijkheid tot een overlijdensdekking in geval van uittreding.

De rendementsgarantie

Op grond van artikel 24 van de WAP heeft de aangeslotene op het moment van uittreding, pensionering of opheffing van de pensioentoezegging recht op een rendementsgarantie op de bijdragen ten laste van de inrichter (werkgever of inrichter op sectorniveau). Tot 31 december 2015 bedroeg de rendementsgarantie 3,75% op de persoonlijke bijdragen en 3,25% op de werkgeversbijdragen voor pensioentoezeggingen van het type vaste bijdragen of cash balance.

Gezien het zwakke niveau van de intrestvoeten van de obligaties, werd de rendementsgarantie herzien (lees: verlaagd). Vanaf 1 januari 2016 wordt de rentevoet gealigneerd op een percentage (65% voor 2016 en 2017) van het gemiddelde rendement op 1 juni over de voorbije 24 maanden van de Belgische Lineaire Obligaties ("OLO") met een duurtijd van 10 jaar. Voortaan bestaat de rendementsgarantie uit slechts één rentevoet (dezelfde voor de persoonlijke bijdragen en de werkgeversbijdragen) die tussen 1,75% (minimum) en 3,25% (maximum) bedraagt. De FSMA zal jaarlijks de toepasselijke rentevoet publiceren. Op 1 januari 2016 werd de rentevoet vastgesteld op 1,75%. De maximum referentierentevoet voor levensverzekeringsverrichtingen van lange duur werd eveneens herzien en vastgesteld op 2% bij ministerieel besluit van 20 januari 2016 (zie Eubelius Spotlights maart 2016).

Er werden twee toepassingsmethoden van de rendementsgarantie ingevoerd in geval van een wijziging van de rentevoet:

  • De horizontale methode: de oude rentevoet wordt toegepast tot aan de uittreding, pensionering of opheffing van de pensioentoezegging (tot de eerste van deze gebeurtenissen) op de bijdragen verschuldigd op basis van het pensioenreglement vóór de wijziging en de nieuwe rentevoet wordt toegepast tot aan de eerste van de voormelde gebeurtenissen op de bijdragen verschuldigd op basis van het pensioenreglement vanaf de wijziging.
  • De verticale methode : de oude rentevoet wordt toegepast tot op het moment van zijn wijziging op de bijdragen verschuldigd op basis van het pensioenreglement vóór de wijziging en de nieuwe rentevoet wordt toegepast op de bijdragen verschuldigd op basis van het pensioenreglement vanaf de wijziging en op het bedrag resulterend uit de kapitalisatie tegen de oude rentevoet van de bijdragen verschuldigd op basis van het pensioenreglement tot aan de wijziging.

 


Voor alle pensioentoezeggingen ingevoerd vóór 1 januari 2016, wordt de horizontale methode toegepast indien de pensioentoezegging in haar geheel wordt uitgevoerd door een of meerdere pensioeninstellingen die over de volledige pensioentoezegging een welbepaald resultaat garanderen in functie van de gestorte bijdragen tot aan de pensioenleeftijd. In alle andere gevallen wordt de verticale methode toegepast.

Voor de pensioentoezeggingen ingevoerd vanaf 1 januari 2016, moet het pensioenreglement bepalen of voor de kapitalisatie van de bijdragen bij wijziging van de rentevoet de verticale dan wel de horizontale methode wordt toegepast, bij gebreke waaraan bovengenoemde regels worden toegepast.

De pensioenleeftijd en de uitbetaling van de prestaties

De wetgever heeft maatregelen genomen die ertoe strekken om het aanvullend karakter van de aanvullende pensioenen ten opzichte van de wettelijke pensioenen te versterken, door de wijziging van de regels inzake de pensioenleeftijd bepaald door het pensioenreglement en van het moment van vereffening van de prestatie of van de reserves. De wijzigingen werden aangebracht op verschillende niveaus:

  • De pensioenleeftijd

Voor de pensioentoezeggingen ingevoerd vanaf 1 januari 2016 mag de pensioenleeftijd bepaald in het pensioenreglement niet lager zijn dan de wettelijke pensioenleeftijd van toepassing op het moment van invoering (momenteel nog 65 jaar). Bij wijziging van de pensioenleeftijd voorzien in het pensioenreglement van een vóór 1 januari 2016 bestaande pensioentoezegging, mag de pensioenleeftijd niet lager zijn dan de wettelijke pensioenleeftijd van toepassing op het moment van de wijziging. Voor wat betreft de op 1 januari 2016 bestaande pensioenstelsels mag de pensioenleeftijd niet lager zijn dan de wettelijke pensioenleeftijd voor werknemers die in dienst treden vanaf 1 januari 2019.

  • Uitbetaling van de prestaties

Vóór de wetswijziging bepaalde de WAP dat de aangeslotene pas op het moment van pensionering, of vanaf de leeftijd van 60 jaar voor zover het pensioenreglement dit uitdrukkelijk bepaalde, het recht op afkoop van reserves kon uitoefenen of de uitbetaling van zijn prestaties kon bekomen.

Vanaf 1 januari 2016 kunnen de aanvullende pensioenprestatie, de verworven reserves of de reserves die voortvloeien uit de overdracht van reserves in geval van uittreding pas vereffend worden op het moment van pensionering van de aangeslotene. 

Er werd echter een uitzondering bepaald voor de aangeslotene die in dienst blijft na de leeftijd van het (vervroegd) wettelijk pensioen: in dat geval kan de aangeslotene de uitbetaling van de prestatie en de reserves vragen. Deze mogelijkheid moet echter uitdrukkelijk voorzien zijn in het pensioenreglement.

De pensioentoezegging blijft van kracht tot op het ogenblik van pensionering, tenzij ze opgeheven wordt.

Ten laatste 90 dagen vóór de pensionering van de aangeslote, moet de inrichter de pensioeninstelling schriftelijk informeren over de pensionering. Deze verplichting zal in principe vanaf 1 januari 2017 overgenomen worden door Sigedis (die de databank DB2P beheert). Indien de aangeslotene uitgetreden is, dan rust de verplichting tot informeren van de pensioeninstelling op de aangeslotene zelf.

In geval van voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten of van toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet, kunnen deze geen termijn voorzien die korter is dan het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd.

  • Vervroegingsclausules

Sinds 1 januari 2016 zijn clausules van pensioenreglementen die vervroegde uittreding of pensionering aanmoedigen absoluut nietig.

  • Activiteit uitgeoefend door een gepensioneerde

De gepensioneerde werknemer die een beroepsactiviteit uitoefent geniet niet van de pensoentoezegging, noch van de solidariteitstoezegging verbonden aan de pensioentoezegging.

Voor de verschillende wijzigingen zijn ook overgangsmaatregelen voorzien.

De wet van 18 december 2015 voert ook gelijkaardige wijzigingen door voor het aanvullend pensioen voor zelfstandigen en bedrijfsleiders.

De mogelijkheid tot een overlijdensdekking in geval van uitreding

De sociale partners beoogden een situatie te verhelpen die catastrofaal kon blijken voor een "slaper" (dit is een werknemer die de inrichter (werkgever) heeft verlaten en de verworven reserves bij de pensioeninstelling van de inrichter (werkgever) gelaten heeft). In de hypothese dat een slaper niet of niet langer een overlijdensdekking genoot en vroegtijdig (vóór het bereiken van de pensioenleeftijd) kwam te overlijden, konden zijn rechthebbenden de opgebouwde verworven reserves niet genieten.

De WAP werd gewijzigd om de aangeslotene toe te laten op het ogenblik van uittreding te kiezen om de verworven reserves, desgevallend verhoogd tot de bedragen gegarandeerd krachtens artikel 24 van de WAP, bij de pensioeninstelling van de inrichter (werkgever) te laten zonder andere wijziging van de pensioentoezegging dan een overlijdensdekking die overeenstemt met het bedrag van de verworven reserves. In dat geval worden de verworven prestaties herberekend in functie van de verworven reserves om rekening te houden met deze overlijdensdekking. De aangeslotene beschikt over een termijn van één jaar om voor deze mogelijkheid te kiezen. Deze nieuwe mogelijkheid betreft elke uittreding die plaatsvindt vanaf 1 januari 2016.

Slotopmerking

De wijzigingen traden in werking op 1 januari 2016. Zij gelden ook voor individuele pensioentoezeggingen. Uiterlijk tegen 31 december 2018 moeten de pensioenreglementen formeel aangepast worden.