Het Grondwettelijk Hof buigt zich over het loon van de sportbeoefenaar en de kunstenaar

Spotlight
14 december 2018

Het Grondwettelijk Hof heeft recent twee arresten gewezen over het loonbegrip, wat betreft auteursrechten enerzijds (102/2018) en betaalde sportbeoefenaars anderzijds (89/2018). Beide arresten zijn gewezen na een prejudiciële vraag in het kader van geschillen met de RSZ, waarin de draagwijdte van het loonbegrip in vraag werd gesteld in het licht van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat deze beginselen niet geschonden zijn.

Betaalde sportbeoefenaars

Op 5 juli 2018 heeft het Grondwettelijk Hof uitspraak gedaan over de artikelen 2 en 3 van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars (hierna "de wet van 24 februari 1978").

De wet van 24 februari 1978 regelt een specifieke categorie van arbeidsovereenkomsten, namelijk die tussen een "betaalde sportbeoefenaar" en zijn werkgever. De wet bevat bepalingen die afwijken van de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten van 3 juli 1978.

Eén van de wettelijke voorwaarden voor de kwalificatie als "betaalde sportbeoefenaar", is de ontvangst van een vergoeding die hoger ligt dan een jaarlijks door de Koning vastgelegd bedrag. De loondrempel is momenteel vastgelegd op 10.200 EUR per jaar. 

De wet bepaalt uitdrukkelijk dat voor deze loondrempel het loonbegrip uit de Loonbeschermingswet van toepassing is. Dat loonbegrip is veel ruimer dan het loonbegrip in het arbeidsovereenkomstenrecht, dat enkel de tegenprestatie van de verrichte arbeid beoogt. Het loonbegrip in de Loonbeschermingswet omvat:

  • het loon in geld waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever; 
  • de fooien of het bedieningsgeld waarop de werknemer recht heeft ingevolge zijn dienstbetrekking of krachtens het gebruik; en
  • de in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever. 

Het is ditzelfde ruime loonbegrip dat geldt voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen.

De betaalde sportbeoefenaar die via zijn sport meer dan 10.200 EUR per jaar verdient, wordt vermoed verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst voor bedienden waarop de specifieke regels uit de wet van 24 februari 1978 van toepassing zijn. Hetzelfde vermoeden geldt voor voetbal- en basketbalscheidsrechters en voor trainers in het voetbal, basketbal, volleybal en wielrennen, op wie de wet van 24 februari 1978 gedeeltelijk van toepassing is verklaard, op voorwaarde dat hun vergoeding dezelfde loondrempel overschrijdt.

Het Arbeidshof van Gent heeft aan het Grondwettelijk Hof gevraagd of die bijzondere behandeling van betaalde sportbeoefenaars, met het ruime loonbegrip en het vermoeden van arbeidsovereenkomst, verenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel.

Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat de verwijzing door de wet van 24 februari 1978 naar het ruime loonbegrip in overeenstemming is met het doel van de wetgever, namelijk het toekennen van sociale bescherming aan professionele sportbeoefenaars. Het ruimer loonbegrip heeft immers tot gevolg dat de loondrempel van 10.200 EUR sneller zal worden bereikt en bijgevolg het statuut van "betaalde sportbeoefenaar" sneller zal worden verworven. Het gebruik van dit loonbegrip heeft volgens het Hof geen disproportionele gevolgen. Het Hof merkt hier onder meer op dat dit niet tot gevolg heeft dat sportbeoefenaars, wier vergoeding de drempel van 10.200 EUR niet zou bereiken, van sociale bescherming verstoken blijven. Wanneer de constitutieve elementen van een arbeidsovereenkomst, waaronder het loon als tegenprestatie van de verrichte arbeid, voorhanden zijn, vallen deze sportbeoefenaars bijvoorbeeld onder het werknemersstatuut.

Wij merken tot slot op dat het Grondwettelijk Hof zich niet heeft uitgesproken over de draagwijdte van het vermoeden van arbeidsovereenkomst en met name of het al dan niet weerlegbaar is.

Auteursrechten

Ook het tweede arrest van het Grondwettelijk Hof heeft betrekking op een specifieke beroepscategorie, namelijk de kunstenaars.

In het arrest 102/2018 van 19 juli 2018 buigt het Hof zich over de vraag of socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn op de vergoeding die aan uitvoerende kunstenaars wordt betaald voor de overdracht van vermogensrechten (auteursrechten of naburige rechten).

Het Grondwettelijk Hof heeft in dit arrest bevestigd dat de vergoeding die wordt betaald voor de overdracht van auteursrechten van uitvoerende kunstenaars loon is waarop socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn. Het Hof van Cassatie had dit standpunt al ingenomen in een arrest van 15 september 2014.

Aan de basis van dit arrest ligt een prejudiciële vraag van het Arbeidshof te Brussel naar aanleiding van een geschil tussen de RSZ en een productiehuis, dat betwistte sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd te zijn op de vergoeding betaald aan kunstenaar-werknemers voor de overdracht van auteursrechten. De prejudiciële vraag luidde als volgt: is er sprake van discriminatie doordat op de vergoeding voor overdracht van auteursrechten betaald aan kunstenaar-werknemers socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn, terwijl de zelfstandige kunstenaars op dergelijke vergoeding geen socialezekerheidsbijdragen moeten betalen?

Meerdere productiehuizen en, verrassender, een belangenvereniging van acteurs, zijn in de procedure voor het Grondwettelijk Hof tussengekomen en hebben daar het standpunt verdedigd dat het discriminerend zou zijn als socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zouden zijn op de vergoeding voor de overdracht van auteursrechten betaald aan kunstenaar-werknemers.

Het Grondwettelijk Hof heeft echter geoordeeld dat er geen discriminatie is tussen werknemers en zelfstandigen gelet op het feit dat kunstenaars vrij mogen kiezen of zij als zelfstandige of in ondergeschikt verband willen werken. Bijgevolg zijn wel degelijk sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd op de vergoeding voor overdracht van auteursrechten die wordt betaald aan kunstenaars-werknemers.

Besluit

In de twee besproken arresten heeft het Grondwettelijk Hof de grondwettelijkheid bevestigd van het loonbegrip dat geldt voor betaalde sportbeoefenaars en kunstenaar-werknemers.

In het arrest over de betaalde sportbeoefenaars, heeft het Hof de juridische afbakening van het statuut "betaalde sportbeoefenaar" bevestigd, en in het bijzonder het ruime loonbegrip dat geldt voor de loondrempel, samen gelezen met het vermoeden van arbeidsovereenkomst.

In het arrest over de auteursrechten, heeft het Grondwettelijk Hof bevestigd dat socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn op de vergoeding voor de overdracht van auteursrechten die wordt betaald aan kunstenaar-werknemers. Het arrest van het Grondwettelijk Hof zou dus wel eens een einde kunnen stellen aan de praktijk om in bepaalde gevallen buiten het artistieke domein auteursrechten toe te kennen (bijvoorbeeld aan consultants en informatici), om zo het loon van werknemers te optimaliseren.

Deze twee arresten zullen ongetwijfeld een impact hebben op de wijze waarop sportbeoefenaars en kunstenaars worden behandeld in de sociale zekerheid.