Dwangsom gekoppeld aan beslissing alvorens recht te doen niet langer onmiddellijk vatbaar voor hoger beroep

Spotlight
15 december 2016

Het Gentse Hof van beroep oordeelde op 29 september 2016 dat het vonnis waarin de rechter in eerste aanleg één van de procespartijen had bevolen om bepaalde brieven aan de rechtbank en aan de tegenpartij voor te leggen, niet voor hoger beroep vatbaar is, ook al werd het bevel onder de verbeurte van een dwangsom opgelegd. Het Hof hervormt daarmee de vroegere rechtspraak waarin werd aangenomen dat, indien aan een bevel tot overlegging van stukken een dwangsom gekoppeld is, het bevel zelf niet, maar de veroordeling tot betaling van een dwangsom wel appellabel was. Deze nieuwe oplossing vindt steun in het nieuwe artikel 1050 Ger.W.

Een procespartij kan de rechter vragen de tegenpartij te bevelen bepaalde stukken af te geven. Voorwaarde daarvoor is dat de eerste partij aannemelijk kan maken dat de tegenpartij bepaalde stukken onder zich heeft die de vordering van eerstgenoemde partij kunnen ondersteunen (zoals brieven of e-mailverkeer). De rechter die beslist het verzoek toe te staan, kan aan het bevel een dwangsom koppelen voor het geval de tegenpartij zou blijven weigeren om de stukken voor te leggen.

Verder bepaalt het Gerechtelijk Wetboek in het tweede lid van artikel 880 dat het vonnis waarbij de overlegging van stukken wordt bevolen, niet vatbaar is voor hoger beroep. Vóór de Potpourri I-Wet van 19 oktober 2015 interpreteerde de rechtspraak deze bepaling op restrictieve wijze, omdat de uitsluiting van de mogelijkheid tot hoger beroep een afwijking is van het algemeen beginsel inzake hoger beroep. Werd aan een beslissing tot overlegging van stukken een dwangsom gekoppeld, dan beperkte de onmogelijkheid van een hoger beroep zich tot de beslissing tot overlegging van stukken zelf. De veroordeling tot betaling van een dwangsom – en enkel die veroordeling – werd wel als appellabel beschouwd.

De Potpourri I-Wet behield deze bepaling, maar breidde de uitsluiting van de mogelijkheid tot hoger beroep tegen het bevel tot overlegging van stukken uit tot alle andere beslissingen alvorens recht te doen. Voortaan kan tegen een beslissing alvorens recht te doen enkel nog hoger beroep worden ingesteld samen met het hoger beroep tegen het eindvonnis. Een beslissing alvorens recht te doen houdt in dat de rechter, alvorens in een zaak een einduitspraak te doen, beslist om hetzij de vordering eerst te onderzoeken, hetzij een tussengeschil over een door hem bevolen onderzoeksmaatregel te beslechten, hetzij de toestand van de partijen in de zaak voorlopig te regelen. Het bevel tot overlegging van stukken is daarvan een voorbeeld. Andere voorbeelden zijn de aanstelling van een gerechtsdeskundige of het bevel tot persoonlijke verschijning van een partij voor de rechter. Het nieuwe artikel 1050 Ger.W. trad in werking op 1 november 2015.

Volgens het Gentse Hof van beroep heeft deze wetswijziging tot gevolg dat nu ook de veroordeling tot betaling van een dwangsom, voor het geval de stukken niet tijdig worden overgelegd, niet langer onmiddellijk appellabel is. De koppeling van een dwangsom aan het bevel tot overlegging van stukken is slechts een accessoire veroordeling die geen afbreuk doet aan de aard van de beslissing alvorens recht te doen. Er anders over oordelen, zou indruisen tegen de wil en de bedoeling van de wetgever en zou aan het (nieuwe) artikel 1050 Ger.W. elke zin ontnemen.

Deze uitspraak heeft belangrijke gevolgen. Wanneer een procespartij de rechter een maatregel alvorens recht te doen vraagt, onder verbeurte van een dwangsom, gaat de tegenpartij best niet al te snel aan die dwangsom voorbij. Het verdient aanbeveling hierover grondig te concluderen. Een onmiddellijk hoger beroep is immers niet meer mogelijk.